BUITENLANDEN
Zo’n twintig jaar geleden stonden wij, een groep deeltijdstudenten, voor het Lipsiusgebouw in Leiden, in de pauze tussen onze avondlessen. Een plastic bekertje koffie, een sigaretje – het waren andere tijden. Op een bepaald moment kwam onze taalkundedocente erbij staan. Ze was altijd redelijk amicaal, en ondanks dat ze ons onderwees was er met onze groep – twintigers, dertigers, veertigers – een bepaald gevoel van gelijkwaardigheid.
Het gesprek ging eerst over taalkunde – over waarom wij moesten leren over lege plekken in syntactische bomen, waarom fonologen hun volledige academische leven kunnen wijden aan nasale klanken in exotische talen. Al snel ging het over nuttige wetenschap versus wetenschap om de grenzen van het weten uit te breiden. Over de niet te onderdrukken drijfveer in de mens om te weten om het weten. Dat, zo verklaarde de docente, is de eigenlijke motor van het wetenschappelijke project, niet het nut van dat weten. Het is me altijd bij gebleven.
Dat wil niet zeggen dat ik me zomaar neerleg bij die uitspraak. Niet dat ik meer nutsdenken wil bepleiten, integendeel. Ik ben ook kritisch geworden over kennisvergaring zelf. Misschien omdat het juist te snel wordt ingezet voor een particulier nut. Maar vooral omdat er een diep gevoel in me zit dat zegt dat we niet alles hoeven te weten, en dat er gebieden moeten blijven die onontdekt, onverklaard, ongeschonden moeten blijven.
Waarom? Omdat niet alleen onze kennis voeding nodig heeft. In tegenstelling tot onze ratio heeft onze verbeelding nood aan het onbekende, anders droogt het op. Bovendien biedt dat onbekende een veilige bergplaats voor onze idealen. Als idealen bereikt zouden worden dan zouden het immers geen idealen meer zijn.
Neem mythische landen als Atlantis of Hy-Brasil, waar tot in de negentiende eeuw naar gezocht is. Hun onbereikbaarheid was hun belangrijkste functie, zoals schrijver Philip Marsden ooit mijmerde:
Wat betreft het bereiken ervan of niet, het ligt in de natuur van mythische plaatsen dat ze altijd net buiten bereik moeten blijven. Hoe graag we ook het fysieke en metafysische willen verenigen, ze blijven altijd gescheiden. Wat zou er gebeuren als we de plaatsen van verlangen bereiken? We lopen wat rond, we zetten de verwachting tegenover de werkelijkheid, we voelen teleurstelling – en dan vertrekken we en zoeken we naar een andere plek. Oscar Wilde schreef: ‘een kaart van de wereld dat geen Utopia bevat is het niet waard om naar te kijken, omdat het het enige land waar de Mensheid altijd belandt er buiten laat. En wanneer de Mensheid er landt, dan kijkt het om zich heen, en vaart, met een beter land in zicht, weer uit.’
Utopia’s zijn dus nodig, maar zouden eigenlijk alleen verkend moeten worden in de verbeelding. Dit is een reden waarom kunst zo van belang is: voor het ontdekken van de wildernis, zonder deze ooit werkelijk te betreden, met als doel het bekende te consolideren en te vernieuwen. In de woorden van de grote Gary Snyder: ‘De kunsten zijn de wilde gebieden van de verbeelding, die overleven als nationale parken in de geest van ontwikkelde mensen.’
♣
En dat geldt volgens mij ook voor de fysieke wereld. Zonder onbekende plaatsen zijn er geen thuisgebieden. De wereld zou bestaan uit volledig gekende, voorspelbare en dode ‘non-lieux’of non-plaatsen. Negatieve, anonieme en nietszeggende plekken. Thoreau schreef daarom ooit:
‘Pas als we compleet verdwaald zijn, of omgedraaid – omdat een mens alleen omgedraaid hoeft te worden met zijn ogen dicht om verloren te raken – waarderen we de uitgestrektheid en vreemdheid van de Natuur… Pas als we verdwaald zijn, in andere woorden, pas als we de wereld kwijt zijn, beginnen we onszelf te vinden, en te beseffen waar we zijn en wat de oneindige reikwijdte van onze relatie.’
Met andere woorden, we hebben behoefte aan de dualiteit ‘binnen vs buiten’ om te weten waar we thuis horen, om een ‘binnen’ te kunnen ervaren. Die behoefte is er omdat de angst om dat ‘binnen’ te verliezen een van de diepste menselijke drijfveren is. Zo diep, dat het volgens Robert Pogue Harrison ook verborgen zit onder onze ecologische angsten:
We noemen het ‘het verlies aan natuur’, of het verlies aan wilde leefgebieden, of het verlies van biodiversiteit, maar onder de ecologische zorgen ligt een veel diepere angst over de verdwijning van grenzen, zonder welke de menselijke woonstee zijn grondvest verliest. Ergens voelen we nog steeds – wie weet hoe lang nog? – dat we onszelf alleen een thuis maken binnen onze vervreemding of in de logos van het eindige. De misdadigers, de helden, de zwervers, de geliefden, de heiligen, de vervolgden, de verwarden, de geëxalteerden – zij zijn deel van hen die het toevluchtsoord van het bos hebben gezocht. […] Zonder zulke ‘buitengebieden’ is er geen binnengebied om in te verblijven.’
Dat is het belang van het onbekende: het mogelijk maken van en plaats bieden aan het bekende, waar we thuis kunnen zijn.
♣
En wat betekent dat voor de wildernis? Dat we die moet blijven ervaren in haar anders-zijn, en haar moeten beschermen en met rust laten. Het is een kwestie van respect, voor onszelf én de wildernis, als we het daar dan ook bij laten.
♣
© Buitendijks, 2023
Bronnen:
- Beeld: Youtube, via dailystar.co.uk
- Quote Philip Marsden: interview on Beachbook blogs
- Quote Gary Snyder: uit The Practice of the Wild, 1990
- ‘Non-lieux’ is een term die is geïntroduceerd door de Franse antropoloog Marc Augé in zijn boek Non-Lieux. Introduction à une anthropologie de la surmodernité, Verso, 1992.
- Quote Henry David Thoreau: uit Walden, VIII:2
- Quote Robert Pogue Harrison: Forests, p.247
- Vertalingen: Buitendijks
Geef een reactie