HERINNERINGEN

Het is mooi weer en we spelen buiten in de zandbak. De zandbak is groot en diep: hij loopt helemaal door tot Afrika! “Kom op jonges, we moeten hard werken, anders redden we de bodem niet”. Ik pak een roodplastieken schepje en begin mee te graven.

Vanaf de dakrand vliegt een duif over de zandbak, over de bakstenen muur om het schoolplein naar de bomen. Ik kijk op, richting de oude, majestueuze bomen en de eindeloos hoge toren van de kerk. De duif kan er naar toe, maar ik niet. De muur is echt hoog en er zit prikkeldraad op. In die tuin wonen engelen, zegt iedereen. Ik zou wel eens willen spelen bij de engelen in de Grote Tuin achter de Muur. De duif begint te koeren in de boom. Ik tuur tussen de bladeren, maar de zon schijnt erdoor en ik zie niets.

—–

Op het grote schoolplein achter de kleuterschool spelen we verstoppertje. Ik verschuil me in de bosjes langs het hek, onder de grote, donkere rodebesjesboom. Achter het hek zie je een glimp van paden, witte beelden en groene hagen, met het bladerdak van de grote bomen daarboven. Heras, de god van het prikkeldraad, houdt standvastig de wacht. Kinderen zeggen dat daar het kerkhof is, daar liggen dode mensen. Daar wil ik dus niet zijn, maar ik wil er wel eens gaan kijken. De bomen zijn zo mooi groot en dik. Ze geven heel veel beukennootjes.

—–

We bereiden ons voor op het Heilig Vormsel en brengen daarom een aantal dagen door op de pastorie om ons voor te bereiden, met bijbelteksten en kaarten van het Heilige Land en liedjes en knutselwerk. Wij “vormelozen” zijn nog net kneedbaar, maar er zit een slang in het gebladerte. Achter de houtwal achter me staat het grote kruis op het kerkhof. We hebben het deze dagen over de bijbel, maar ik denk aan andere goden, aan Venus en Hermes in de tuin.

Het is een frisse aprilmorgen en de tuin is groot genoeg om even alleen te zijn. Halverwege ligt een vijver met een pad rondom langs de bemoste oever. Achter de vijver staat een grote boom, met takken die breed uitwaaieren tot op de grond, als een duif die landt op het mos. Ik zie mijn spiegeling in het water. Daar onder, in de modderige duisternis, leven monsters en wulpse waterwezens.

Ik vertel mijn moeder van de tuin. Ik weet wat ik wil worden, al kan ik er nog niet precies woorden aan geven. Iets met bomen en natuur en verhalen. Mijn moeder glimlacht. Ergens daarbinnen zit een gevoel dat mooier wordt als je het niet uitspreekt. Stille kracht, dat is mijn moeder.

—–

Ik sta op het kerkhof, ouder, misschien wijzer. De wilg laat zijn twijgen hangen over de glimmende steen. De tuin achter de houtwal ziet er verwaarloosd uit, essen en elzen en vlierstruiken zijn opgeschoten langs de randen. Op de steen staat een regenboog, een tastbare herinnering. Ik raap een steentje van haar graf, om bij me te dragen. Ik weet eigenlijk niet waarom, want hier is zij niet, en ook niet in de pastorietuin of waar dan ook. Ik geloof niet meer in de hemel of in engelen. Ik heb hooguit hoop. Als ik haar een plek zou toewensen, dan is het in de herinnering aan de Grote Tuin achter de Muur.

(Eerder gepubliceerd op 27 april 2007)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: