Debat, natuur en de juiste woorden

Het lijkt in de lucht te hangen. Of het is alleen maar mijn fantasie: projectie, zoals dat heet. Hoe dan ook, ik zit nu al een tijdje in een piekerige, mistroostige bui en zag dat weerspiegeld in bijdragen van onder andere Easywriter, Frans en Cees. En ondanks dat we naar het schijnt in dit land allemaal veel gelukkiger zijn dan drie jaar terug, leek mijn gemoedstoestand afgelopen zaterdag zelfs de kranten te zijn binnengesijpeld.

Soms heb je namelijk van die momenten: ik kan dan wekenlang weinig van mijn gading vinden en opeens lijkt het alsof de redactie mijn voorkeuren met hart en ziel heeft omarmd. Dan staat de zaterdagkrant opeens vol met artikelen over prangende maatschappelijke onderwerpen waar je zelf al een tijdje mee rondloopt. Deze zaterdag was helemaal bijzonder: zowel de Volkskrantredactie als het NRC (ons weekendabonnement) schreef het vuur uit de sloffen om mijn stemmingen en ideeën te verwoorden.


Om te beginnen was daar het artikel van Sjoerd de Jong in het NRC-katern Opinie & Debat over Ehsan Jami, Wilders en het islamdebat. (“Wie de westerse cultuur wil verdedigen matigt zijn toon. Niet uit angst, maar uit fatsoen” NRC pag.15). De Jong betoogt hierin dat “de strijd om de hearts and minds van moslims wordt beslist op het middenveld” en dat er “een rijker begrippenapparaat nodig is dan het duo ‘verlicht’ en ‘achterlijk’.” Deze oproep vond een echo in de woorden van de Groningse hoogleraar Boomkens in Buitenhof, Arthur Japin, Peyman Jafari en anderen: “Het behoort juist tot de westerse cultuur en traditie om niet altijd alles zomaar te zeggen.” Of het helpt? Ik ben het geblaat in elk geval meer dan beu.

Nog fundamenteler (maar niet minder waar) is het stuk van Bas Heijne in hetzelfde katern over de Verlichtingsideeën en geloof (“Omarm het Verlichtingsideaal, maar leer ook omgaan met existentiële rebellie”, NRC pag. 17). Zonder de uitwassen van religie goed te keuren pleit Heijne tegen de alleenheerschappij van  het rationele Verlichtingsdenken: “Zoals het debat nu gevoerd wordt, is er sprake van een valse tegenstelling: de rationele verdedigers van de idealen van de Verlichting zien zich omringd door oprukkende onredelijkheid en verdwazing. Maar het gaat er niet om of de idealen van de Verlichting goed en prijzenswaardig zijn. Het gaat erom of ze haalbaar zijn. Onredelijkheid valt niet te bestrijden of uit te roeien – die notie is op zichzelf irrationeel.” Lees in dit licht ook het uitstekende stuk van Kweetal.

Gloort hier het begin van een normaal debat? Ik hoop dit soort geluiden in ieder geval nog vaak te horen, tussen het geblaat en de stiltes.


Maar dat is nog niet alles. De afgelopen maanden heb ik met belangstelling de Ruimtelijke Agenda gevolgd. Ik had problemen met de samenstelling van het ‘panel van wijzen’: daar horen niet alleen economen, sociologen, architecten en planologen te zitten, maar ook beheerders van de ruimte. De nadruk ligt nu op bouwen, inrichten en veranderen, terwijl er heel veel te halen is uit het afblijven, in stand houden en beter onderhouden. Het is namelijk simpel: architecten en projectontwikkelaars komen en gaan, beheerders en bewoners blijven.


Nu is de kogel echter door de kerk en lijkt het belang van beheer onderkend (“Liever een plantsoen dan weer een parkeerplaats”, VK het Betoog, pag.1). Terecht staat het boven aan de ranglijst van prioriteiten: “laat het beheer van de openbare ruimte niet op zijn beloop: steek er meer tijd, creativiteit en energie in.” De insteek is goed, want “uit enquêtes komt groen als eerste met stip naar boven. Tegenargumenten? Geen! Het is goed voor de gezondheid en het welbevinden van burgers”.


Helaas gaat het vervolgens toch weer over harde inrichting: de harpbrug in Rotterdam, bankjes op een pleintje. Volgens mij ligt daar de denkomslag bij bestuurders, ontwikkelaars en aannemers: minder civieltechnische lobby, minder bouwlobby, meer groene lobby.


Maar dan ben je er nog niet: meer en beter groen vraagt vooral ook geduld. Zeker stedelijk groen komt namelijk pas tot zijn recht na jaren van begeleiding en aandacht. Momenteel breekt die kwaliteit onder druk van infrastructuur en woningbouw en door de uitholling van beheer en onderhoud alleen maar af. Ik zie dit dagelijks gebeuren in de gemeente waar ik werk, ondanks de bestuurlijke (holle) frasen van ‘behoud van de groene kwaliteit’. En dat is niet alleen in sociaal opzicht idioot, maar zelfs economisch onverstandig: groene kwaliteit
betaalt zich namelijk uit!

Nog prangender is het stuk van de Amerikaanse publicist Richard Louv over ‘scharrelkinderen’ (“Hutten bouwen is het beste medicijn”, NRC zaterdags bijvoegsel, pag. 41). Louv vindt dat de meeste eigentijdse problemen bij kinderen, zoals ADHD en depressies, terug te leiden zijn tot een ‘natuurtekort’. In plaats van medicatie en therapie pleit hij er daarom voor kinderen hutten te laten bouwen, beekjes te laten verleggen en te laten rauzen in de bossen. Onze kinderen moeten weer scharrelkinderen worden!

Prachtwoord trouwens, ‘scharrelkinderen’, maar dat terzijde.


Op de vraag wat we aan het natuurtekort kunnen doen is het antwoord van Louv kort: “Meer groen in de stad!”. Volgens Louv maakt natuur kinderen evenwichtiger en stimuleert het hun concentratievermogen. Als je het mij vraagt geldt dat niet alleen voor kinderen: het is goed voor iedereen om meer natuurtijd in te plannen, dus ook voor achterstandsgroepen, religieuze en politieke fundamentalisten, projectontwikkelaars, bestuurders en roeptoeters in het algemeen.


Louv onderkent dat projectontwikkelaars daarbij essentieel zijn: “als ik een projectontwikkelaar mee krijg, krijg ik iedereen mee. (…)  Maar met een groene ruimtelijk ordening en stedenbouw, met een groener onderwijs en met voorlichtingscampagnes kan het.” Vooralsnog is groen in mijn omgeving echter een zwakke broeder in het spel van de centen en de prestige. Hoe aanstekelijk Louv’s pleidooi ook is, het weekt me niet echt los van mijn somberte.


Gelukkig sla je dan uiteindelijk het Reizen-katern op en lees je die goeie ouwe Cees Nooteboom (“Het dorp, de kerk en de Dood”, VK Reizen pag.1&5). Natuurlijk, het onderwerp van zijn reisverslag is somberder dan ik: Noord-Italiaanse muurschilderingen uit de 16e eeuw van de Dodendans. Toch bezingt zijn stuk niet zozeer de Dood, maar de taal. Die taal sprankelt, zowel in de woorden van Cees als in de klank van het Italiaans op de muren: O fantolino de prima hetate / Como sej ingenerato / Tu sei in mia libertade. Ik word altijd blij van die klanken, al versta ik er geen jota van.

Ook bij Cees breekt de zon door: “Ik probeer het lange gedicht dat onder de dansende staat te ontcijferen. De skeletten blazen op hun schalmeien en hun doedelzak, het gedicht vertelt zijn oude geschilderde woorden als een zandloper zo duidelijk:
“Ik ben de Dood en draag een kroon / Ik ben van jullie allemaal de meester en patroon / Ik ben zo wild en woest en hard / Dat er geen poort of muur is die mij tart” (…) Misschien komt het door de muziek, misschien door de zon achter de bergen, maar de ernst van de boodschap wil niet echt tot me doordringen. De muziek op mijn autoradio past wonderlijk bij de beelden die ik gezien heb, ik kan er zelfs bij zingen zoals alleen een levende dat kan.”

Taal, muziek en de zon achter de bergen, met op de achtergrond een dansende dood. Als dat geen duidelijke boodschap is dan weet ik het niet meer. Het is daarom net zo goed tegen mezelf als tegen alle
moslimbashers en ruimtelijke hotemetoten dat ik volmondig uitroep:

PLUK DE DAG: BEKLIM EEN BOOM!

foto megafoon: wikipedia
foto gloeilamp: wiktionary
foto struinnatuur: http://www.elsenlinde.nl/html/struinnatuur.html
foto Danse Macabre: http://www3.sympatico.ca/tapholov/pages/danse_macabre.htm

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: