DE DIEPTE VAN EEN LATER
Ik zit op een terras, uitkijkend over een Ardens landschap. Vanuit zijn diepste plooien en beboste diepten duikt de vallei nog wat laatste nevels op om ze, blauwgrijs en waterig, over te dragen aan een zacht herfstzonnetje. Dat zonnetje neemt de tijd: het doet wat het niet laten kan, maar meer ook niet.
Het is prettig zo een beetje te turen in de verte. De bomen lijken te verkleuren waar ik bij zit. De jongens rommelen wat op de achtergrond. De jongste voert zijn nieuwe vriend – het paard van de buren – en roept dat het gras kietelt aan zijn tenen. De koeien in een belendend veld keuren zo te zien alles goed: er klinkt geen boegeroep, er is hoogstens wat gezwaai van een staart.
Maar eigenlijk houd ik mezelf voor de gek. Dit moment heeft alle kenmerken van rust, maar die rust is schijn. Het lijkt wel of er telkens iets op ons pad komt dat ons afhoudt van het nu en de directe ervaring van de wereld in ons zelf en om ons heen. In de eerste plaats is er dezelfde plicht tot zorgen, opruimen, boodschappen doen. En ook hier zoeken we vertier en afleiding, op de televisie, in pretparken of, zoals vandaag, met kaartspelletjes. Maar wat me vooral in de weg lijkt te zitten is een constante neiging de plek waar ik verblijf te duiden: wat vind ik hiervan, hoe verhoud ik me hiertoe, hoe zou ik hier leven?
Het is alsof ik mezelf heb opgelegd in de korte tijd die ik hier zal zijn door te dringen in en me intensief te verhouden tot het wezen van mijn omgeving. Alsof de betekenisloosheid van het ziekmakende toeval me hongerig heeft gemaakt naar om het even welke betekenis. Ik wil die diepte in duiken, inderdaad tot in de diepste plooien en beboste diepten van de vallei. In de grond stel ik mezelf de vraag: wat maakt deze ervaring waardevol? En om daar achter te komen probeer ik die waarde continue voor mezelf te formuleren, in gedachten, op papier.
Waanzin natuurlijk. Ik moet eerst beleven voordat er ook maar enige betekenis kan zijn. En misschien komt die betekenis nooit. Ik wil te graag, maar zoals bij eerdere reizen in den vreemde komt de kern van de plek en het moment met de afstand. Die afstand moet er zijn, in de tijd en in de ruimte. Het heeft het geduld nodig van het witte scherm. Immers, de verbeelding moet er mee aan de gang, het moet ‘vergeestelijken’, niet zozeer om het moment ‘in alle rust terug te halen’ (zoals Wordsworth pleegde te zeggen), maar om de belevenissen en de plek rustig de gelegenheid te geven om in te dalen in mijn zelf, en zo hun waarde te ontwikkelen.
Openheid en aandacht moeten dus mijn doel zijn: ik wil zoveel mogelijk ervaringen opdoen, zoveel mogelijk ruw materiaal om te herkauwen en te overdenken. En deze plek, en de mensen om mij heen, bieden genoeg ruw materiaal: I’ve come to the right place, at the right time, with the right people.
Onwillekeurig komen er woorden naar boven, woorden die ik voor de gelegenheid even leen van Cees Nooteboom, en die hij op zijn beurt leende van Paul Cezanne, hoewel in een volstrekt andere context: “De natuur is meer in de diepte dan in de oppervlakte”. Ik bevind me hier in de nevelige oppervlakte van het nu, verlangend naar de heldere diepte van een later. En hoewel het moment en de ruimte van dat later op dit moment niet te duiden of te voorspellen zijn, moet ik erop vertrouwen dat haar opkomst vanuit de diepte een zekerheid is. Zo heb ik mijzelf immers leren kennen. Ik moet zijn als een speervisser: geduldig wachten, aandachtig kijken, tot het moment daar is.
De bladeren van de essen aan het pad aan onze oostkant vallen opeens snel, een bijna glazig gele regen. Eenzelfde vaal gele kleur vertonen de haagbeuken voor ons huisje, maar zij houden hun bladeren nog wel een week of wat vast. En het intense bruin, romige geel en donkere groen verderop maken duidelijk dat de eiken zeker niet van plan zijn zich snel over te geven.
Rustig aan: voor alles is er een plaats en een moment. Het is de kunst het moment van dat moment te doorzien en het zo een plaats te geven.
Geef een reactie