WANDELING NAAR DE VRIJHEID
Er was altijd wel iets dat haar hier weghield, andere bestemmingen, andere zorgen. Maar ergens in haar bleef de naam resoneren en na meer dan vijftig jaar is ze er dan eindelijk, in het bijzijn van ons, “hen die na haar komen”. Ze is ouder en niet meer zo goed ter been, maar ze gloeit van enthousiasme over de Hérou – waar de rots de rivier om haar vinger windt. Ze heeft er een rijk van herinneringen mee verbonden.
Het moet in een zomer rond 1950 zijn geweest. Ze zal ongeveer zestien of zeventien zijn geweest, en voor het eerst ontsnapt aan de alziende ogen van haar moeder. Ik proef de vrijheid en de lucht die dat haar gaf, als ze met twinkelende ogen beelden tevoorschijn tovert van een klein tentje aan de Ourthe en een maaltijd van bokes langs een zonovergoten wandelweg naar Houffalize, van practical jokes met slaapzakken en haar eerste glas Orval op de helling van de Hérou. Als ze vertelt keert de zomer even terug.
Maar in werkelijkheid is het herfst en eenmaal op het pad, dat meteen scherp daalt vanaf de parkeerplaats en het hotel, beseft ze de onmogelijkheid van haar plan. Voor een ogenblik wandelt ze van droom naar realiteit, van lichaam naar verstand, en weer terug. Er is iets in haar dat kantelt.
Ze staart naar boven, slikt en herpakt zich: “Gaan jullie maar. Nee, nee, da’s nikske. Maar ik kan da niet doen. Ik wacht boven wel. Geniet, hè?” De hele eerste generatie verklaart zich solidair, overhandigt zijn fototoestel en kaart, en gevijven lopen de twee volgende generaties dieper het herfstbos in om hun eigen rijk te stichten. Met de nadrukkelijke opdracht dat van haar verder aan te vullen.
Al snel bevinden we ons in een andere wereld, tussen rotspartijen die hemelwaarts wijzen, oprijzend vanuit een dikke, hellende deken van roestbruin blad. Het is een gekantelde versie van een eikenbos, druk dreigende over te hellen en met een weids gebaar de diepte in te tuimelen. Alleen de bomen, met hun web van wortels, ankeren haar vast aan haar plek. En wij natuurlijk: ons gewicht is in deze doorslaggevend.
Het is moeizaam wandelen op dit ruwe, hellende vlak, vooral voor mijn lief. Zij stapt niet alleen in de voetstappen van haar moeder, maar ook in de schaduw van haar vroegere zelf. Pauzes zijn een absolute voorwaarde, maar elke stap is winst, een ontkenning van de ziekte die haar en ons zo heeft geplaagd. Al helpt dat nog niet helemaal tegen de melancholie, tegen het volle besef van de verscholen boomwortels en de kille rotsen op onze weg.
De jongens hebben van dat alles geen last. Ze klauteren naar hartenlust naar de crêtes, langs de fameuze verticale wand van de Hérou en de toppen van de bomen, naar de snelle rivier beneden. Ik laat mijn lief bovenop de rots en klauter ze achterna, omdat ik kan en moet en wil – ik speel hier net zo goed verstandige vader als stuiterend kind. Beneden klimmen we in bomen, leggen dammen en worden nat, zoals dat hoort. Ook ik adem, ook ik stapel herinneringen en beelden.
Eenmaal terug op de kam zie ik dat ze er nog is. En dat is precies wat zij zich ook had bedacht.
We wandelen verder, aan de andere kant van de kam naar beneden, tussen de bomen langs de rivier. Het bospad slingert bijna parkachtig langs het fris stromende water. Het is hier anders dan in het zomerrijk van mijn schoonmoeder, maar niet minder mooi. Bijzonder genoeg om de melancholie achter te laten tussen de herfstbladeren. Not fare well, but fare forward, voyagers.
Zo leg ook ik een herinnering vast, met mijn vingers gekruist en mijn blik op mijn vrouw. Ze bibbert van de kou en de inspanning, maar god, she is very much alive. Ze kan dit, dit is een begin.
En daarom ook willen wij dit beeld meebrengen van de Hérou, voor een grootmoeder, die ook zo graag wilde maar niet meer kon:
Onder de bomen kijken we getweeën naar de oevers van de Ourthe. Daar staat een kleinzoon op een forse kei in de stroming, met zijn armen en zijn ogen en zijn hartje wijd open. Ook hij heeft de vrijheid aangeraakt.
Want zo gaat dat, hier op de Hérou.
—
Quote: uit Four Quartets, in T.S. Eliot, The Complete Poems & Plays, London, Faber and Faber, 1969, p.188
Geef een reactie