BARCELONA – SANTA MARIA DEL MAR – deel I

Midden in woelig water, maar het gaat er toch van komen: mijn lief en ik stappen binnenkort in het huwelijksbootje. Daar zien we ontzettend naar uit: het bootje en mijn scheepsmaatje zijn geweldig. Maar waar de zee ons brengt is onzekerder dan ooit. We plukken daarom de dag!

Ik geef toe, de ‘maritieme metafoor’ is sleets en voor de hand liggend. Toch is het beeld van een dreigende zee voor mij redelijk bekend en passend. En niet alleen vanwege onze benarde situatie. Toen ik klein was trok de zee me namelijk al niet. Ik had een panische angst voor water en zeker voor de zee. Ik herinner me nog levendig een moment aan het strand waarop ik voorzichtig mijn voeten verzette over de bodem, alert op giftige kwallen of slijmerige vissen die me zouden willen prikken of bijten. Ik kon niet zien waar ik liep en kreeg visioenen van gigantische inktvissen en bloeddorstige haaien. Wier of schelpjes, of een plotselinge verdieping in het zand, deden me gehaast omkeren naar de veiligheid van het strand. Wat water betreft was ik een watje.

Het hielp ook niet dat ik enorm snel verbrandde: stranddagjes waren voor mij strafexpedities. Ik had het meer voor het bos. In het bos speelden zich sprookjes af. Er woonden dieren met een zachte vacht of met een zacht fluitconcert. Bomen waren goedaardig ruisende reuzen. Het donker van bossen was mysterieus, maar toch aards en vertrouwd – het donker van de zee was oneindig groot en gulzig en gevaarlijk. Onvoorspelbaar op een manier die bijna buitenaards voelde. Het wilde mij bij de keel grijpen en mijn adem ontnemen, zoals het al die zeebonken en piraten liet verdrinken in Titanische verhalen. En ik had Jaws nog niet eens gezien…

De zee is ongrijpbaar en wreed. Zo heeft T.S. Eliot het in Four Quartets over de zee als ‘the dark throat which will not reject’ (The Dry Salvages IV, 13). En Ted Hughes drukt het in ‘Relic’ nog treffender uit. Hij vindt een kaakbeen op het strand en schrijft: ‘None grow rich / in the sea. This curved jawbone did not laugh / but gripped, gripped and is now a cenotaph.’ In de zee wordt niet gelachen, noch rijkdom vergaart: het is er een jungle.

Ik begrijp dan ook goed dat gelovigen dit soort gevaren wilden bezweren door te bidden tot een patroonheilige. Dé patroonheilige van de zee is Maria. Haar naam komt waarschijnlijk van Mirjam, dat in het Hebreeuws ‘druppel van de zee’ betekent. De Latijnse vertaling ‘Stilla Maris’ werd uiteindelijk verbasterd tot ‘Stella Maris’, oftewel ‘Sterre der Zee’.

Ik ben niet gelovig, maar toch heeft Maria mijn sympathie. Ik heb persoonlijk iets met haar. Tien jaar geleden was ik in de Santa Maria del Mar (boven), diep weggestoken in de oude stad van Barcelona. En hoe mooi de Sagrada Familia ook wordt, de Santa Maria del Mar vond ik mooier, meer geworteld en op zijn plek. Ik was me niet bewust van de naam van de basiliek. Ik had het namelijk te druk met mijn nieuwe fototoestel en kiekte er driftig op los. De basiliek onderging dat zwijgend, gewillig. Ze had al veel meegemaakt en stond daar, massief en atmosferisch tegelijk. Ik legde mijn fototoestel bij wijze van experiment met de lens recht naar boven, langs de pilaren richting de gewelven hoog bovenin.

Eenmaal ontwikkeld bleek mijn experiment mislukt: een andere foto was over het beeld geschoven. De ranke pilaren wezen nu behalve naar het dak van de basiliek ook naar de zee langs het strand van Barceloneta. Een vingerwijzing van de Vrouwe der Zee? En wat wilde ze me dan zeggen?

Sindsdien kwam ze af en toe langs, in verhalen en beelden van de zee. In Shakespeare’s Pericles, bijvoorbeeld, of in het derde van T.S. Eliot’s Four Quartets, een lyrisch gedicht dat is gericht tot Maria:

Lady, whose shrine stands on the promontory
Pray for all those who are in ships, those
Whose business has to do with fish, and
Those concerned with every lawful traffic
And those who conduct them

Repeat a prayer also on behalf of
Women who have seen their sons or husbands
Setting forth, and not returning:
Figlia del tuo figlio,
Queen of Heaven.

Also pray for those who were in ships, and
Ended their voyage on the sand, in the sea’s lips
Or in the dark throat which will not reject them
Or wherever cannot reach them the sounds of the sea bell’s
Perpetual angelus.

(Four Quartets, “The Dry Salvages” – IV)

 

Maar het mooiste vind ik het verhaal van de ‘Heilige Maagd van Damascus’, een eeuwenoud icoon dat tegenwoordig in Griekenland bewaard wordt. Ik weet niet of dit een waargebeurd verhaal is; het lijkt erop dat James Cowan de werkelijkheid naar zijn hand heeft gezet. In zijn A Mapmaker’s Dream (Warner Books, 1997) voert hij een reiziger op die vertelt over het icoon en hoe het in de Middellandse Zee belandde. Eenmaal teruggevonden in de netten van vissers blijkt dat aan het voorhoofd van de Maagd Maria zich een oester heeft vastgezet:

“She stared back at me, the oyster shell protruding from her forehead like a cyclopean eye. No wonder her presence is considered to be so beneficial. This Lady stares at you as if out of the depths of the sea itself.” (p.32)

De hoofdpersoon, een filosofisch aangelegde cartograaf, duidt het fenomeen:

“How this should have occurred – how an oyster could have attached itself to a venerable image of Our Lady – was beyond us all. Yet in acquiring this decoration, it seems, the icon had gained in stature. It was no longer a painting that perhaps had been rendered by some obscure Syrian monk long ago, but had become a representation of our Holy Mother that had itself experienced vicissitudes beyond the scope of us humans.” (p.33)

Met andere woorden, Maria is ons voorgegaan op zee. En het zijn misschien maar hersenschimmen, ik vind het een fijn idee: Maria weet en waakt over iedereen die met de zee te maken heeft. Dus ook over ons. Daarop wees ze me waarschijnlijk tien jaar geleden al.

De zee is onvoorspelbaar, maar het gaat vast wel goed komen, zo in ons bootje.

tekening: Buitendijks (c) 1998
foto’s: ‘Santa Maria del Mar – vooraanzicht’: wikipedia; ‘branding’: Microsoft Works catalogus; ‘Santa Maria del Mar en de zee’: Buitendijks (c) 1997               citaten afkomstig uit “The Complete Poems & Plays of T.S. Eliot”, Faber and Faber, 1969; “Ted Hughes – Selected Poems 1957-1981”, Faber and Faber, 1982; James Cowan – “A Mapmaker’s Dream – the Meditations of Fra Mauro, Cartographer to the Court of Venice”, Warner Books, 1996

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: