YORK MINSTER, deel I
Als je vanuit het noordoosten door de Monkgate via Good-ramgate naar College Street loopt, overvalt de Minster je. Gedurende de wandeling waan je je nog in een kneuterige en gezellige versie van de Middeleeuwen.
Een beetje Anton Pieck, met kleine scheve huisjes met uitgelopen ruiten en kleurige luiken. Zelfs de Monkgate is een plomp, goedmoedig poortgebouw in de stadsmuur: de gruwelen van Richard II zijn er prettig verpakt in een museumpje in de voormalige wachttoren boven de boog.
Maar dan scheurt de stad open. Een vlakte van asfalt en natuursteen, een koude decemberwind. Aan het uiteinde breekt een gigantisch bouwwerk je gezichtsveld. Niks Anton Pieck, niks prettige verpakking: gewoon knalhard Ter Meerdere Glorie van God. En de Stad. In die volgorde.
De York Minster IS.
Eenmaal binnen wordt de eerste indruk niet weggenomen. Ook hier is de bedoeling onderwerping aan de grootsheid van het gebouw. Alles is een tandje groter en ouder en opzichtiger dan nodig: het brede schip, de kraakwitte pilaren, het houtgesneden, bontgekleurde koorscherm. Het vijftien meter hoge Venster van de Vijf Gezusters, het beroemde Roosvenster. Het mathematische scriptorium en de schatkamer in de ondergrondse gewelven. Built to impress. Zelfs je fototoestel is onder de indruk: het weigert hardnekkig een dergelijke pracht vast te leggen.
Toch moet ik hier zijn. Ik volg in de voetstappen van een dierbare. Een dierbare met haar voeten in de Westfriese klei en haar gedachten bij het kleine leven van alledag. Ze stapte van de keukentafel naar kruispeilers, van rabarber naar roosvensters. De Minster maakte daarom diepe indruk. Ik begrijp het wel.
Ik brand een kaars bij het altaar van Sint Nicolaas, omdat ik weet dat zij hier heeft gestaan. En dat voelt goed. Achter me schuift een groep langs onder begeleiding van een gids, een oudere mevrouw met een smal brilletje. Ze vertelt in het Duits over de basisbeginselen van heiligenverering. En dat voelt niet zo goed.
We lopen verder, om het koor en langs de graven van grote meneren, de een nog protseriger dan de ander. De mensen roezemoezen, camera’s flitsen. De Minster begint me op de zenuwen te werken. Ik praat erover met jou, wetend dat jij er ongeveer hetzelfde over denkt. Het is allemaal te, en dat neemt alle magie weg. De bouwmeesters hebben hun hand overspeeld; de drukte geeft de laatste zet.
Het is genoeg. Kom, we duiken de stad in. We vinden vast wel een of ander theehuisje, we gaan boeken struinen bij Waterstone’s, dan eten bij Gert & Henry’s. Ik heb even nood aan warmere, eenvoudigere dingen. Wat jij?
Foto: © Nigel Homer
Geef een reactie