VIJFENZEVENTIG!
VROEGE HERINNERING
Je tilde me soms op, tot het plafond. Ik geloof dat ik daar als enige van de drie bang voor was – hoogtevrees. Heb ik geschreeuwd, tegengestribbeld? Maar achteraf was het altijd ook weer opwindend. Ik was opgetild, uit mijn kleine perspectief geheven, en zag opeens de nerven en knoesten van de balken, de donkerbruine glans van verf.
Mijn wereld/anders.
Het gaf in elk geval aan hoe sterk vaders zijn, of in elk geval hoe sterk ze lijken voor een kind van amper twee turven hoog. En als we dan later op de bank zaten, voor de tv of zoiets, dan kroop ik tegen je aan en legde mijn wang tegen je bovenarm, de bron van al die kracht. Om mijn gezicht aan te warmen.
♣
DE WILG
We noemden hem ‘de’ wilg. Er was immers geen andere. Of het moest de iele kronkelwilg zijn die weggedoken stond tussen de elzenhaag, de kleine kas en de grote esdoorn die uitstak boven het pleintje achter het huis. Maar die telde niet echt, ten opzichte van de grote schietwilg bij de sloot.
Ik weet niet hoe oud hij was. Stond hij er al toen jullie het spul overnamen van Ome Sjors en tante Git? In mijn herinnering was hij breed en hoog, half in de wal en een beetje schuin staand over het water, met een dikke kruin bovenaan de stam van het knotten. Hij was hol, broos, vol zaagsel en stof, maar toch levenskrachtig, getuige de dikke uitschieters die de lucht in staken. Die eens in de zoveel tijd moesten worden geknot. Een klus voor pa, en voor ons.
Takken sjouwen, stapelen, zagen, knippen, kleiner maken, een heel plein vol. Een metamorfose van ons directe buiten: een tijdelijke jungle voor de achterdeur, om op en over te klimmen en in te verdwijnen. Boven ons vallend en vliegend loof. En jij daar weer bovenuit, soeverein, bovenin de wilg. De regisseur, het ton sur ton blauw van overall, snoeizaag en trappetje, en een stel eigenwijze dwergen, vragend om vuur.
♣
BRAND MEESTER
Het was in de vooravond, en de dars aan de overkant brandde. Er kwam al rook uit de stalraampjes en het zou niet lang meer duren voor de hele rieten kap vlam vatte. “Snel,” zei je, “voordat we er niet meer doorkomen!”
Hoe rijden we vervolgens naar Enkhuizen, naar de gitaarles? Met de wetenschap dat de brandweer aanrukt, voor een vuurzee die in de wijde omgeving zichtbaar is, ongetwijfeld… Maar wat hebben we gedacht, wat hebben we tegen elkaar gezegd? En wat doe jij in het halve uur dat je op me moet wachten? Maak je een wandelingetje? Wat gaat er in je om?
Ik weet alleen nog dat ik de lesruimte binnenkom, mijn gitaar uitpak en aan docent Frank vertel: “De boerderij aan de overkant van ons huis staat in de fik”. En dat hij vol ongeloof vraagt: “Nu?”
♣
ZWARTE GATEN
Jaren voordat de mand van de hond er een plekje vond stond in de hoek van de keuken, tussen de hal en de badkamer, de oude keukenkast. Het exacte moment en de precieze chronologie weet ik niet – misschien was de hele dakopbouw al vervangen en was de badkamer al verhuisd naar boven. Misschien zaten de grenenhouten planken nog tegen de wand, zat ik elke dag op de bank aan de eettafel boven de schuifdeurtjes en liepen we nog direct vanuit de keuken naar buiten. Ik weet het niet zo goed, er zitten nu eenmaal zwarte gaten in mijn herinneringen.
Maar goed, die oude keukenkast. Op een zaterdag (denk ik, want ik was thuis) gaat hij van zijn plaats en blijkt ons huis een extra dimensie te hebben. Een luik wordt uit de grond getild. Het onthult een zwart gat, dat een beetje muffig en vochtig ruikt. En daarin verdwijn je. Iets met leidingen of zoiets.
Het duurt heel lang voordat je weer boven komt. In de woonkamer klinken af en toe metalige geluiden. En dan beweegt de draad van de oranje looplamp, over de rand van het gat. Ik ga er naast liggen, hoofd over het randje. In het donker probeer ik te ontdekken waar je bent, tussen de balken en spinnenwebben. Waar het licht is zie ik je zwoegen, op je rug, je langzaam voortbewegend in mijn richting, tot je je hoofd weer boven de keukenvloer steekt. Gelukt… Gelukkig…
Later zwoeg ik zelf in de kruipruimte van het leven. Soms lig ik even op mijn rug, uitgeteld: in deze duisternis zijn de leidingen niet zo eenvoudig te fiksen. En daar weet je alles van, al hebben we het niet echt over dergelijke zwarte gaten. Soms denk ik dat het, in die moeilijke jaren voor ons beiden, te moeilijk was om elkaar te bereiken. En soms denk ik dat dat te maken heeft met de Westfriese mentaliteit, of het verschil in generatie. Maar ik weet, en hoop dat jij weet: het is nooit te laat voor een hoofd over het randje.
♣
STILLE DICHTERS

Mam was een beetje een stille dichter. Te midden van de dagelijkse taken en besognes van het huishouden ging ze haar gang in haar binnenwereld. Af en toe kwam er iets naar buiten, in de vorm van een verhaal, een revue, een tekening of een gedicht. Mam bewoonde de binnenkant, en ik ben daar ook graag.
Jij was meer van de buitenwereld, daarin ging jij je eigen gang. Je ordende de dingen in mijn omgeving – hier de werkbank, daar het kippenhok, het hout, het pad, de boontjes en de overloop. Zoals je dat nog steeds doet, op dezelfde stek in de Streek. Nooit perfect, altijd bezig en altijd in wording, maar dat geeft niet. Eigenlijk vind ik dat namelijk ook een vorm van dichten in stilte.
Ons soort mensen heeft niet zo veel met idolen. Maar er is een stille dichter uit Noord-Ierland die er voor mij dichtbij komt: Seamus Heaney. Hij komt vaker voorbij hier. Hij bewoont net als Mam de binnenwereld, maar roept een buitenwereld op die me direct terugbrengt in jouw omgeving. Bij de witte geit in de achterschuur, met gelig stro en geurig biks. Bij de emaillen vergiet en de geelgeblokte gootsteen op het plein, de vorm van de kraan erboven. Bij de wormpjes in de blazen op het wilgenblad en de zwarte klei van de Streek. Dat blijft een thuis, in de binnen- en de buitenwereld:
Out of that earth house I inherited
A stack of singular, cold memory-weights
To load me, hand and foot, in the scale of things.
♣
Bronnen:
- Dichtregels Seamus Heaney: “Squaring xl”, Seeing Things
- Foto’s: privéarchief Buitendijks
Geef een reactie