UBI SUNT

Scelt

Toen ik net weer studeerde, nu zo’n twintig jaar geleden, kwam ik een vrouw tegen die anders was. Ze had het over dingen waar anderen niet zoveel over spraken, over boeken en taal en ideeën. In haar woorden en achter haar ogen schuilde ruimte: een landschap om te ontdekken, zonder dat ze een kaart had of het kon beschrijven. Ze wist er niet helemaal de weg, net als ik. Maar we voelden ons er thuis. Verlangen volstond.

Samen gingen we op reis. Waar we eerder waren geweest lieten we achter ons, zoals het leven gaat: we sloten die panelen, wetende dat we niet meer terug wilden keren. En het was niet gemakkelijk, maar het was goed. Leven volstond.

Tien jaar later stond ik samen met haar ouders aan een ziekenhuisbed. Ze sloot haar ogen, er sloot zich een volgend paneel. We wisten dat we niet meer terug konden, en dat dat verschrikkelijk was. Niets volstond.

Ik rouwde, troostte en herinnerde. Ik miste haar, maar zag dat missen ook steeds meer verzachten. Ik ontmoette mensen. Ik lachte en genoot, wandelde en werkte, in een nieuw tafereel, een nieuw samen. Er is veel goeds voorbij gekomen, en daarvoor ben ik dankbaar. Niet in de laatste plaats dankzij een nieuwe, geweldige vrouw aan mijn zijde.

Maar af en toe, onverwachts, komen de twijfels: hoe goed ben ik zelf nog? Het is een terugkerende worsteling. Wat ben ik waard, in al mijn onvermogen, na al dat verlies? Verlies dat groter was dan alleen zij: verlies van controle; verlies van vrienden en andere sociale contacten; verlies van ons kleine gezin; van mijn werk en van mijn vertrouwen in mensen. Ik ben altijd al een beetje een einzelgänger geweest. Maar hoe je het wendt of keert, deze geschiedenis heeft me veranderd, en de wereld om me heen gaf vaak geen of onvoldoende antwoorden.

En ik worstel soms met de herinneringen. Aan de ene kant herinneringen aan de angsten, het overleven, het leed en de leegte van het ziekenhuis en de mantelzorg. Aan de andere kant aan onze ruimte, ons ‘landschap’, waar ik ooit zo thuis was. Ik betreed het alleen nog aarzelend, onzeker. Verlangen doet immers ook pijn nu, en helemaal terug kan nooit. Want het is niet hetzelfde.

Inmiddels zijn we precies tien jaar verder. Haar ouders en haar stad – weer een einde. Het voelt als een bezegeling, een nieuwe bevestiging van dat eerdere moment. Een dubbele deur, dichtgeslagen en vergrendeld, waarvoor ik blijf staan, stil maar gelukkig niet alleen. Een getuige van hun leven en hun zijn.

Na tien jaar voel ik natuurlijk hiraeth, een weemoedig verlangen. Maar meer nog dan dat ervaar ik trouw, op de manier zoals André Compte-Sponville het beschrijft: ‘trouw aan de liefde die we hebben beleefd‘. En dat betekent dat ik wat er toen was niet hoef weg te stoppen om van het heden te houden, of andersom. Sterker: mijn verleden met haar is een deel van mijn heden, en aan dat heden heeft zij onuitwisbaar bijgedragen.

Haar vergeten zou dus neerkomen op een belangrijk deel van mijzelf vergeten. En dat haar vergeten niet gaat is geheel haar verdienste.

Bronnen:

Beeld: Scheldekaai Antwerpen

Hiraeth: letterlijk ‘lang verdwenen‘; een onvertaalbaar Welsh woord dat een diep verlangen en nostalgie naar een thuis uitdrukt. Het woord was L. op het lijf geschreven en ze gebruikte het destijds dan ook als naam en pseudoniem voor haar weblog

Quote André Compte-Sponville uit: Kleine Verhandeling Over De Grote Deugden, Amsterdam, 2008, p.40

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: