HET GROTE VERSCHIJNEN
Volgens sommigen is alle kunst een armzalige verweerpoging tegen de tijd en “het grote verdwijnen”. Dat mag waar zijn, maar het is niet het hele verhaal. Kunst gaat juist ook over het grote verschijnen. Tussen de bevroren foto’s, beelden en woorden uit het verleden ligt namelijk niet alleen vergetelheid, maar ook een zee aan mogelijkheden voor “de dichter, de dromer en de dwaas”.
Wij creëren volgens mij elke dag een beetje kunst: we leggen voor onszelf een gevoel en een betekenis in de dingen om ons heen. In kunstwerken proberen ‘uitverkorenen’ die bijzondere beleving te vangen, in een interactie tussen henzelf en de wereld. Steeds opnieuw zullen wij creëren: er zit geen bodem in dat vat. Waar wetenschap de wereld terugbrengt tot de objectieve, meetbare feiten, voegt kunst dus doorlopend iets van onszelf toe aan de wereld. Kunst kleurt de wereld steeds opnieuw in, wekt de naakte feiten voortdurend tot leven. Dat is voor mij overigens geen reden om kunst boven wetenschap te stellen – we hebben beide nodig.
Nu ben ik een alpha (and proud to be so…), dus ligt mijn voorkeur bij de kunsten. Mijn interesse komt voort uit liefhebberij, die soms diep probeert te gaan, maar overwegend redelijk oppervlakkig en amateuristisch is. Ik loop dus voortdurend het gevaar te spreken over zaken die buiten mijn vermogen vallen. Gelukkig heb ik Montaigne als voorbeeld, die ooit zei:
“Ik twijfel er volstrekt niet aan dat ik dikwijls over onderwerpen spreek die door vakmensen beter behandeld worden en met meer kennis van zaken. Ik toets hier louter en alleen mijn aangeboren vermogens, en niet mijn verworven kennis; mocht iemand mij op onwetendheid betrappen, dan maakt mij dat niets uit.” (Michel de Montaigne in ‘Over Boeken’)
Ook mij maakt dat niets uit: ik kan alleen maar bijleren.
—
Ted Hughes (links), de in 1998 overleden Engelse poet-laureate, publiceerde in 1967 de dichtbundel Wodwo, met daarin een gedicht genaamd Fern. Het gedicht gaat dus over iets kleins: een varen. Nu weten we feitelijk best veel over varens. Er zijn wereldwijd heel veel soorten, van hele kleine prukjes tot boomvarens. Nederland heeft een tiental soorten, waarvan de adelaarsvaren de meest voorkomende is. Varens zijn miljoenen jaren oude, overwegend schaduwminnende planten, die zich vermeerderen via sporen. Die sporen zijn nauwelijks waarneembaar. Ik kan dat allemaal verder kwantificeren en specificeren, maar daar gaat het hier even niet om.
In het verleden zijn aan varens bovennatuurlijke eigenschappen toegedicht. Soms blijkt dit op waarheid te berusten: de Mannetjesvaren is in de middeleeuwen terecht aangeprezen als remedie tegen lintwormen. Maar andere eigenschappen lijken vanuit onze hedendaagse rationele leefwereld belachelijk. Zo geloofde men vroeger dat je door de sporen van varens onzichtbaar kon worden. In Henry IV verwijst Shakespeare bijvoorbeeld nog naar dit bijgeloof: ‘We steal as in a castle, cocksure; we have the recipe of fern-seed, we walk invisible.’ (1 Henry IV, 2.2.79-81).
Het gedicht van Hughes voegt echter weer hele andere informatie toe, vanuit een persoonlijke beleving:
Fern
Here’s the fern’s frond, unfurling a gesture,
Like a conductor whose music will now be pause
And the one note of silence
To which the whole earth dances gravely.
The mouse’s ear unfurls its trust,
The spider takes up her bequest
And the retina
Reins the creation with a bridle of water.And, among them, the fern
Dances gravely, like the plume
Of a warrior returning, under the low hill,
Into his own kingdom.
(Een vrij letterlijke vertaling van mijn hand:
Varen
Hier is het varenblad, een gebaar ontvouwend,
Als een dirigent wiens muziek nu rust zal zijn
En die ene toon van stilte
Waarop de hele wereld plechtig danst.
De muis z’n oor ontvouwt zijn verplichting
De spin neemt haar erfenis op,
En het netvlies
Beteugelt de schepping met een tuig van water.
En, tussen hen, danst
De varen plechtig, als de pluim
Van een krijger, terugkerend onder de lage heuvelen,
Van zijn eigen koninkrijk.)
Mijn interpretatie is als volgt: de verteller (‘persona’ of ‘implied author’ heet dat in Angelsaksische dichterstermen) stuit tijdens een wandeling op een varen. Het ‘gebaar’ van het ontrollende blad doet hem denken aan de gebaren van een dirigent. Maar zoals in de eerste stanza blijkt heerst er stilte op deze plek – een stilte met een diepte, zoals in het concertgebouw de stiltes tussen de tonen dieper kunnen klinken dan de tonen zelf. Het is een geluidloosheid, die dieper in ons neerdaalt omdat we ook geluiden kennen. Het is een bewegingloze stilte die we alleen herkennen omdat we ook beweging kennen. Omdat de wereld nu eenmaal altijd geluid en beweging is. Het ontrollende varenblad dirigeert ons richting de stiltes in onszelf.
Die stilte wordt breed gedeeld in stanza twee: door de ontwakende muis, wiens oor zich weer zet aan zijn verplichting tot luisteren, tot waakzaamheid. En door de spin: zij neemt haar erfenis van de vorige dag (haar web) weer op, geduldig en stilletjes wachtend op prooi. De dauw (‘a bridle of water’) bedekt alles wat het oog van de persona registreert. Het is ochtend, het is net licht.
‘And the retina / Reins the creation with a bridle of water’ is dubbelzinning. Achter het netvlies (‘retina’) ligt het brein van de persona, die de betekenissen toekent aan wat hij ziet en weergeeft in de taal. Tot op zekere hoogte is wat hij ziet dus zijn eigen creatie. Die creatie kon alle kanten op: de persona beteugelt het en geeft de vaste vorm van een gedicht. Aan de andere kant kan ‘creation’ ook worden opgevat als de schepping. Die schepping is zo weids en complex is dat de persona altijd maar een klein deel kan bevatten, namelijk het bedauwde beeld dat hij voor zich ziet.
Terug naar de varen dan: de diepe, waakzame stilte maakt dat het varenblad zelf lijkt te dansen. Beantwoordend aan de haast magische stilte die er heerst, doet het blad de persona denken aan de pluim op de helm van een Elfin Knight, terugkerend naar het koninkrijk van Faerie onder de grond. En dat is de laatste betovering van het gedicht: de beleving van een diepe, waakzame stilte maakt alles, zelfs sprookjes, mogelijk.
—
Ook kunst bevat kennis. Weliswaar niet meetbaar, maar zeker invoelbaar voor wie daar open voor staat. Zo heeft Hughes varens voor mij voor altijd verbonden met zijn gedicht, met innerlijke stilte en met de magie van poëzie. Uit het niets. En zo voegt literatuur een extra laag toe aan mijn wandelingen door de natuur. Ik geniet.
Waar objectieve feiten ophouden begint een geweldige, subjectieve wereld. Daarin ben je vrij om wat je maar wilt te laten verschijnen, of die expressie of gedachte te kiezen die je iets zegt over jezelf. En er zit geen bodem in dat vat…
Geef een reactie