DICHTER TOT DE VROUW – Voorwoord

Vanwege Internationale Vrouwendag 2009 lees ik zeven gedichten van dichteressen, om zo de vrouw te vieren. Alle zeven zijn ze vanzelfsprekend unieke individuen, maar tegelijkertijd vertegenwoordigen ze samen de ontwikkelingen in de emancipatie van de vrouw. En wat mij fascineert is dat ze alle zeven natuurbeelden gebruiken om hun positie tot uitdrukking te brengen. De rode draad in de zeven delen is daarom ‘het zelf en de natuur’.

Achtereenvolgens bespreek ik de volgende gedichten, in afzonderlijke bijdragen:

Emily Dickinson – No. 122 (jaartal onbekend)
Christina Rossetti – Winter: My Secret (1858)
HD (Hilda Doolittle) – Sheltered Garden (publ. 1916)
Marianne Moore – The Fish (1918)
Elizabeth Bishop – Seascape (1946)
Sylvia Plath – Blackberrying (publ. 1971)
Margaret Atwood – The Journals of Susanna Moody (1970)

Naarmate de emancipatie vordert zie je dat de verhouding van de dichteres tot de natuur mee verandert.  De ontwikkeling loopt van het maken van ruimte voor het ego binnen dwingende omstandigheden tot het ruimte maken voor en contact maken met de wereld. De gedichten vormen zo zeven geheel eigen manieren om de verhouding tussen zelf en wereld uit te drukken.

Voor mij zijn dit aanzetten voor een pad door het woud dat een studie bij aanvang moet zijn – een woud om in te verdwijnen, zonder omkijken, uitgevaagd als een weerman “skin thickened, with bark and the white hairs of roots”. Veel leesplezier!

Plaats een reactie