DICHTER TOT DE VROUW – (VI) SYLVIA PLATH
Stille wateren hebben diepe gronden. Of, in het geval van de Amerikaanse dichteres Sylvia Plath (1932-1963), afgronden. Een neerwaartse kracht sleurde haar regelmatig de diepte in en daar, diep beneden, vond ze vooral haar vader, een zwaar autoritaire Pruisische militair, die zijn diabetes voor kanker aanzag en zijn gezin liet opdraven als ziekenhuispersoneel. Ze was acht toen hij stierf.
Plath was een veelbelovende leerling. Ze werd daarin gestimuleerd door haar moeder, die, armlastig na Otto Plath’s dood, gebrand was op succes en respect. Voortgedreven door haar moeder studeerde Plath summa cum laude af, maar niet voor ze haar eerste zelfmoordpoging achter de rug had. Deze ervaring verwerkte ze in The Bell Jar. De heldin van deze roman leidt een ogenschijnlijk succesvol leven, totdat ze, out of the blue, zelfmoord pleegt.
Met die cocktail van stille wateren en diepe afgronden in haar bagage trouwt ze met de Engelse dichter Ted Hughes. In zijn Birthday Letters schrijft hij in de jaren na haar zelfmoord op aangrijpende manier over zijn relatie met Plath. Hij verhaalt bijvoorbeeld over een schrijftafel die hij voor haar maakt: ‘I did not / know I had made and fitted a door / opening downwards into your daddy’s grave’.
Elders schrijft hij ‘You played at being safe’ en dat lijkt Plath goed te karakteriseren: ze toont een onderkoeld, haast emotieloos oppervlak, waaronder het ondertussen kolkt en draait en broeit van angst en leegte en wrok. Neem bijvoorbeeld een ‘onschuldig’ gedicht als ‘Blackberrying’. Het begint misleidend kalm en beschouwend, maar leidt tergend langzaam naar een woeste, lege zee:
Nobody in the lane, and nothing, nothing but blackberries,
Blackberries on either side, though on the right mainly,
A blackberry alley, going down in hooks, and a sea
Somewhere at the end of it, heaving. Blackberries
Big as the ball of my thumb, and dumb as eyes
Ebon in the hedges, fat
With blue-red juices. These they squander on my fingers.
I had not asked for such a blood sisterhood; they must love me.
They accommodate themselves to my milkbottle, flattening their sides
(…)
The only thing to come now is the sea
From between two hills a sudden wind funnels at me,
Slapping its phantom laundry in my face.
These hills are too green and sweet to have tasted salt.
I follow the sheep path between them. A last hook brings me
To the hills’ northern face, and the face is orange rock
That looks out on nothing, nothing but a great space
Of white and pewter lights, and a din like silversmiths
Beating and beating at an intractable metal.
De serene rust van het bramenlaantje slaat hier om in een frontale, zoute wind en een lege, brullende zee. En zoals Plath in het gedicht op weg is naar een gewelddadig beukende leegte, zo is ze persoonlijk op weg naar de grote, brullende leegtes van haar manisch-depressiviteit. Alsof ze hier haar einde voorvoelt. Ted Hughes schreef niet voor niets: ‘You knew it was there. / It hid in your Schaeffer pen’.
Uiteindelijk is hij te eigenzinnig en egoïstisch om goed te blijven omgaan met Plath’s luimen en wispelturigheden. Hij pleegt de ultieme misdaad: hij geeft zijn liefde aan een ander. Dit verraad zet Plath op een pad van woedende creativiteit en razende, explosieve gedichten, het pad naar haar definitieve ondergang. Op 11 februari 1963 vergast ze zichzelf in de keuken, terwijl een kamer verder haar twee kleine kinderen nietsvermoedend slapen.
De feministische beweging duikt er bovenop. Sylvia Plath transformeert tot een heilige, een tragische heldin; Ted Hughes tot de kwaadaardige stand-in voor Otto Plath. En ondanks dat Plath op het poëtische hoogtepunt van haar razernij zelf die vergelijking had getrokken (in haar beroemde gedicht ‘Daddy’), lijkt deze feministische toe-eigening mij nog altijd te gemakkelijk voor het verhaal van een getalenteerd en getroebleerd koppel als Plath en Hughes.
Maar dat hun verhaal iets doet met een mens is zonneklaar.
————
Bronnen:
Sylvia Plath, “Blackberrying”, in Nina Baym e.a., The Norton Anthology of American Literature, 2nd edn., vol. 2, Norton, New York & London, 1985
Ted Hughes, Birthday Letters, Faber & Faber, London, 1998
1 Comment
wordt mooi hier, buitengaats