DICHTER TOT DE VROUW – (VII) MARGARET ATWOOD

We zijn inmiddels ver van de knellende banden van Emily Dickinson: Margaret Atwood (1939) is een auteur die dusdanig ‘bevrijd’ is dat ze zich in haar werk volledig kan laten gaan. In Atwood’s poëzie trekken Moore’s ‘real toads’ uit de tuin, om gedecideerd tegen je deur te bonzen. Als dochter van een entomoloog en een diëtiste is Atwood al vroeg ondergedompeld in zowel de ruige natuur van Noord-Canada als de steden rond de grote meren. In haar provocerende, verontrustende gedichten en haar surrealistische invalshoeken sijpelen zowel stad als natuur door.

Een centraal thema in haar The Journals of Susanna Moody (1970) is de tegenstelling tussen beide omgevingen. Atwood kruipt in de huid van de negentiende-eeuwse schrijfster Susanna Moody, die met haar man het Canadese achterland introk om het te ontginnen. Gaandeweg wordt Moody steeds meer zichzelf. In de ruige natuur leert Moody de duistere kanten van de natuur omarmen en vervloeit ze in ‘Looking into a Mirror’ met de natuur in en om haar heen:

It was as if I woke
after a sleep of seven years

to find stiff lace, religious
black rotted
off by earth and the strong waters

and instead my skin thickened
with bark and the white hairs of roots

Als Moody eenmaal begraven ligt, onder de schaduw van de steeds uitdijende stad, is de transformatie compleet. De beschaving rukt op, maar de geest van Moody manifesteert zich tenslotte als een overwinnende genius loci in ‘A Bus along St. Clair: December’:

Though they buried me in monuments
of concrete slabs, of cables,
though they mounded a pyramid
of cold light over my head,
though they said, We will build
silver paradise with a bulldozer

it shows how little they know
about vanishing: I have
my ways of getting through
(…)
I am the old woman
sitting across from you on the bus,
her shoulders drawn up like a shawl;
out of her eyes come secret
hatpins, destroying
the walls, the ceiling

Turn, look down:
there is no city;
this is the centre of a forest

your place is empty

Moody/Atwood wijst hier niet de natuur maar de stad aan als bedreiging van leven. De boodschap erachter omschreef de dichteres zelf als volgt:

De orde in de natuur is labyrintisch, complex, vloeiend; de orde van de West-Europese Man neigt naar vierkanten, rechte lijnen, rechthoeken, en dat soort vormen . . . Dus de Canadese pionier is een hoekige man in een rond geheel; hij gaat het probleem te lijf door te proberen een rechte lijn in een gebogen ruimte te passen. Natuurlijk, de noodzaak voor die rechte lijnen is niet gelegen in de natuur, maar in zijn eigen hoofd. Hij zou wellicht een prettiger leven hebben gehad door zichzelf in de natuur in te passen, in plaats van andersom.

Zo valt Atwood’s feminisme samen met een milieuactivistische boodschap. Ze associeert de weg vooruit met een respectvol inpassen van ons leven in het geheel, en het ‘hoekige denken’ en de destructieve stedelijke beschaving met overheersende, masculiene patronen in onze maatschappij. Gelet op de crises waar we op dit moment midden in zitten lijkt Atwood een punt te hebben. En als dat geen goed argument is om feminist te worden, wat is het dan wel?
————
Bron: Margaret Atwood, Eating Fire – Selected Poetry 1965-1995, Virago, London, 1998
Quote: uit Margaret Atwood, Survival, Anansi, Toronto, 1972, p. 120

 

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: