DICHTER TOT DE VROUW – Naschrift

Zeven vrouwen, zeven dichteressen, in het kader van Internationale Vrouwendag. Het idee was te kijken hoe hun positie hun kijk op de wereld beïnvloedde. Vooral hun gebruik van natuurbeelden fascineerde. Rode draad in de zeven portretten was daarom vooral ‘het zelf en de natuur’.

Emily Dickinson gebruikte in ‘no. 166’ de winter als metafoor voor het isolement van haar gemeenschap, en van haarzelf in het bijzonder. Haar isolement was zelfgekozen, maar aan de andere kant had de wereld haar niet veel te bieden. Haar poëzie was het middel om ruimte te scheppen voor het zelf.

Dit gold ook voor Christina Rossetti, maar zij gebruikte in ‘Winter: My secret’ de metafoor van de winter juist om dat zelf te verhullen, veilig te houden tegen een al te indringende wereld.

HD (Hilda Doolittle) kon zich niet verenigen met zo’n leven op het tweede plan. In haar vroege gedicht ‘Sheltered Garden’ wenst ze de vernieling en verstoring van de aangeharkte tuin van haar leven. Eigenlijk wil ze een plaats eisen voor haar zelf in het oog van de storm. En met die intense houding duwde ze haar omgeving misschien juist wel meer van haar weg.

Marianne Moore is gelijkmatiger, objectiever. Ze is gerespecteerd, een onafhankelijke vrouw in een tijd dat dat langzaamaan mogelijk werd. In tegenstelling tot bovenstaande dichteressen tonen Moore’s gedichten een bewuste minimalisering van het zelf. In ‘The Fish’ geeft ze een beeld van de kust in scherpe observaties, klare taal en een speelse vorm.

Deze minimalisatie van het zelf wordt opgepakt door Elizabeth Bishop, ondanks dat haar woelige en vrijgevochten leven alle aanleiding gaf tot verwerking in haar poëzie. Maar ze concentreerde zich zoveel mogelijk op het gedicht en de wereld die ermee wordt verbeeld, en de evenwichtige, intensiverende lading die ze de regels meegeeft. In ‘Seascape’ schildert ze het perfecte plaatje, maar ondergraaft ze het ook weer met de tragikomische vuurtoren, ‘die nog wel iets te becommentariëren heeft’.

Sylvia Plath is wederom een tragische vrouw. Haar moeilijke jeugd is de vruchtbare bron waar ze uit put voor haar werk, maar ook de diepe afgrond van manische depressies waarin ze keer op keer wordt gesleurd. In ‘Blackberrying’ hebben de observaties een broeierige, elektrische lading, en het pad leidt naar een brullende, gewelddadige zee. Het is Plath’s gemankeerde zelf dat een evenwichtig bestaan in de weg zit.

Margaret Atwood, tenslotte, heeft de mogelijkheden en de kansen. Haar ‘zelf’ lijkt geen onderwerp van discussie meer: ze staat er, excentriek en vocaal. In ‘The Journals of Susanna Moody’ maakt haar vrouwelijke hoofdpersoon een ontwikkeling door van een mannelijke instelling van ontginning en overheersing naar een steeds meer vervloeien met en accommoderen van de natuurlijke omgeving. Uiteindelijk duikt ze op als genius loci die zich revancheert op de oprukkende stad.

Tussen ruimte maken voor het ego en het ruimte maken voor de wereld: zeven manieren om de verhouding tussen zelf en wereld uit te drukken.

En zo zijn er de aanzetten voor een pad door het woud – een woud om in te verdwijnen, zonder omkijken, uitgevaagd als een weerman – “skin thickened, with bark and the white hairs of roots”.

————

Deze tekst is een naschrift bij een serie waarin naar aanleiding van Internationale Vrouwendag de volgende favoriete dichteressen in de schijnwerpers zijn gezet:

I – Emily Dickinson – No. 122 (jaartal onbekend)
II – Christina Rossetti – Winter: My Secret (1858)
III – HD (Hilda Doolittle) – Sheltered Garden (publ. 1916)
IV – Marianne Moore – The Fish (1918)
V – Elizabeth Bishop – Seascape (1946)
VI – Sylvia Plath – Blackberrying (publ. 1971)
VII – Margaret Atwood – The Journals of Susanna Moody (1970)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: