PSYCHOLOGIE VAN DE VRIJHEID?
‘Totalitarisme is geen historische toevalligheid. Het is het logische gevolg van een waarachtig geloof in de almacht van het menselijke verstand; het is het symptoom bij uitstek van de Verlichtingstraditie’. Zo luidt de achterflap van Mattias Desmet’s bestseller De psychologie van het totalitarisme. Nu zijn achterflapteksten berucht, maar deze intrigeerde me vanwege de stelligheid waarmee een bocht kort genomen wordt. Het boek zelf bevestigde die eerste indruk: het bevat enkele aardige passages, maar vliegt gierend uit de bocht door een blindheid voor de eigen vrijheidsideologie.
Het doel van Desmet lijkt helder: hij wil ons waarschuwen voor een oprukkend totalitarisme, voortkomend uit onze drang om risico’s en onzekerheden te beheersen. Zijn betoog begint nog redelijk scherpzinnig: kort en bondig zet hij noodzakelijke kanttekeningen bij de wetenschap en objectiviteit en legt hij de ideologische kanten van wetenschapsbeoefening bloot. Het gaat echter mis op het moment dat hij dit discours inbedt in zijn vakgebied van de ontwikkelingspsychologie, het verbindt aan massapsychologie en totalitarisme en dat vervolgens één-op-één projecteert op wat er gaande is in onze samenleving.
Enerzijds schuift hij de piet naar de overheid: toenemende regelgeving, die tot stand komt onder invloed van de publieke opinie en de eigen controledrang, is ‘eigenlijk een krampachtige poging om de sterke toename aan angst en onzekerheid in de menselijke verhoudingen in te dijken’. Het gevoerde Covid-beleid is daarvoor Desmet’s belangrijkste (en nogal voor de hand liggende) casus, wat Desmet’s interpretatie nog enigszins te begrijpen maakt. Anderzijds krijgen vooral de progressieve protestbewegingen er van langs: de #Metoo-activisten, Black Lives Matter, de ‘woke-cultuur’ en de klimaatbeweging. Ook deze worden geduid als totalitaire pogingen om de samenleving regels op te leggen, in plaats van pleidooien voor een rechtvaardiger en humaner ingerichte maatschappij die het vooral ook zijn. Hier vliegt wat mij betreft Desmet uit de bocht.
Laat me dat uitleggen. Als elke claim of oproep die de Ander op je legt wordt uitgelegd als dwang en beknotting, dan is een democratische samenleving, of zelfs maar onderling begrip of samenwerking, snel uit het zicht verdwenen. Niet alleen is het dan vrijwel onmogelijk de potentieel destructieve ‘claims’ van een pandemisch virus of van oprukkende klimaatverandering collectief aan te pakken. Ook wordt hiermee alle oprechte kritiek gediskwalificeerd, gecontroleerd en onderdrukt, zelfs als die vreedzaam, constructief en vanuit persoonlijke kennis en ervaring wordt gebracht. Je mag dan inderdaad niets meer zeggen, want ‘misplaatste en totalitaire poging tot controle’. Maar leven in een samenleving is nu eenmaal óók beknot worden, geven en nemen, jezelf beheersen en anderen de ruimte geven. Het is óók afwijkende stemmen een plek geven in de dialoog en er samen uit proberen te komen.
En zo geldt die waakzaamheid net zo goed voor Desmet’s discours. Hij gaat namelijk voorbij aan zijn eigen totalitaire ideologie: die van de ongeremde individuele vrijheid. Wat Desmet zelf namelijk niet lijkt te beseffen is dat zijn boek zelf een misplaatste poging tot controle is: van die krachten die de eigen totalitaire vrijheid dreigen te beperken. Hij haalt mechanistische Verlichtingsdenkbeelden aan die aan de basis liggen van onze verwording tot ‘geatomiseerde subjecten’, dat Desmet in het verlengde van Hannah Arendt aanwijst als ‘het elementaire bestanddeel van de totalitaire staat’. Maar het is net zo goed het ‘totalitaire ik’, pal staand voor zijn of haar eigen vrijheid om te doen en laten wat het wil, dat de genoemde atomisering voedt en aanjaagt. Zo voert Desmet feitelijk het spook van mechanische, totalitaire controle op als dekmantel om het totalitaire gedrocht dat van de individuele vrijheid is gemaakt in het donker te houden. De ideologie van de individuele vrijheid, dat sterk verbonden is met het mechanistische wereldbeeld, bevordert zo mede het uiteenvallen van de samenleving in individuen die allemaal hun eigen belang najagen, en waar in toenemende mate het recht van de sterkste geldt.
Dergelijke fragmentatie opent de deur naar een ‘politics of fear’, zoals Zygmunt Bauman aantoonde, en Desmet schurkt zo gevaarlijk dicht tegen extreemrechts aan. Het is dan ook niet vreemd dat Desmet verscheen in Tucker Carlson’s tv-show, om maar iets te noemen. Daarmee dreigt, om bij zijn eigen vocabulaire te blijven, zijn pleidooi voor vrijheid en waarheid ‘om te slaan in het tegendeel’: fascisme en dwang. Het poogt namelijk zelf bepaalde waarheden die oprijzen uit bepaalde delen van de samenleving te ‘controleren’. Maar wel uit naam van vrijheid en waarheid, natuurlijk.
Opvallend is verder dat Desmet zelf beweert dat juist het ‘spreken van waarheid’ de weg is uit onze veelvoud aan crises – crises die hij gek genoeg wel als zodanig erkent. In het eerste hoofdstuk is zelfs een passage ingeruimd voor Foucault’s praktijk van waarheidsspreken, dat Desmet instemmend definieert als ‘een vorm van spreken die een (maatschappelijke) consensus doorbreekt’:
‘Wie de waarheid spreekt, breekt het gestolde verhaal open waarin de groep zijn toevlucht, gemak en zekerheid zoekt. Dat maakt het spreken van de waarheid ook gevaarlijk. Het jaagt de groep angst aan, zorgt voor irritatie en agressie’ (p23)
Deze veelzeggende woorden werpen voor mij cruciale vragen op: wie is hier de groep, wat is hier het ‘gestolde verhaal’ en wie poogt hier eigenlijk de consensus te doorbreken?
Kortom, ondanks dat problemen van klimaat, discriminatie en machtsmisbruik reëel zijn, mag je hier blijkbaar niet voor opstaan, of proberen de gestolde consensus erop bevragen. Het probleem is dan ook dat Desmet’s oproep voorbij gaat aan de simpele waarheid dat juist de erkenning van andere waarheden en het voeren van dialoog daarover kunnen leiden tot een nieuwe consensus, tot vreedzaam samenleven en tot het ontwikkelen van constructieve oplossingen. Activisme is namelijk de eerste stap in het tevoorschijn brengen van stemmen die eerder gehoord hadden moeten worden, maar door de consensus klein gehouden worden. Het is het verrijken van het debat en het vergroten van de armslag. En dat heeft niets met controle van doen.
Het is dan ook veelzeggend dat in het laatste, concluderende hoofdstuk de dissidente progressieve stemmen van het toneel zijn verdwenen. Blijkbaar omdat ze niet pasten in zijn daar beleden woorden van ‘open verbinding met de Ander’ en manhaftige aanvaarding van onzekerheden, bedreigd door een vermeende slaafse onderwerping aan het mechanistische geloof in het menselijk verstand. Het is simpel: als progressief activisme totalitair overkomt, dan komt dat misschien vooral omdat ze buiten de consensus worden gehouden. Hun boodschap is in elk geval verre van probleemloos te scharen onder de noemer van ‘blind geloof in het menselijk verstand’, laat staan van ‘totalitarisme en technocratie’. Deze mensen zijn net zo goed Anderen waarmee je je kunt verbinden: mensen van vlees en bloed, die voor hen reële problemen en bedreigingen zien en de samenleving oproepen om daar verantwoordelijk en in gezamenlijkheid mee aan de slag te gaan.
Met andere woorden, dergelijke stemmen en waarheden bestaan, en ze roepen Desmet en ons allen op tot inclusie en dialoog. Tot die dialoog zal het alleen nooit komen wanneer je hun spreken over discriminatie, klimaatverandering en machtsmisbruik wegzet als misplaatste, totalitaire pogingen tot controle, en daarbij de individuele vrijheid waarin je zelf je ‘toevlucht, gemak en zekerheid’ zoekt gemakshalve onbesproken laat.
♣
©Buitendijks
Bronnen:
Bauman, Zygmunt. Liquid Modernity. Cambridge: Polity Press, 2000
Desmet, Mattias. De Psychologie van Totalitarisme. Kalmthout, Pelckmans, 2022
Geef een reactie